De architect van de verbouwing van 1728 heeft veel moeten doen om het vroeg zeventiende-eeuwse pand aan te passen aan de esthetische normen van zijn tijd. Het aantal vensterassen is van vier teruggebracht tot drie, met grotere ramen waarvan de omvang naar boven toe in proportie afneemt. Vermoedelijk is met het oog op de maatverhoudingen van de ramen de zolderverdieping aan de voorzijde verhoogd. Op de tekening van Caspar Philips is te zien hoe anders het pand daarvoor eruit zag, de ramen zitten op een andere plaats en de trapgevel is vervangen door een rechte gevelafsluiting. Hierdoor ontstaat een regelmatig rechthoekig gevelvlak. Plint en basement, ononderbroken doorlopende hoekpilasters en de attiek vormden de omlijsting van een symmetrische gevelcompositie.
De enige en onvermijdelijke dissonant in dit symmetrische schema is de situering van de deur in het linker travee. De geringe breedte van het huis staat het niet toe om de gang, en dus ook de deur, in de middenas te plaatsen. Om toch het principe van de tweezijdige symmetrie zoveel mogelijk in stand te houden, krijgt de deur in de gevelcompositie een onopvallende rol toebedeeld en wordt in vorm en maatvoering aansluiting gezocht met het corresponderende raam in het rechter travee. Alle aandacht gaat dientengevolge uit naar de iets naar voren geplaatste, concave middenas met beeldhouwwerk in de vorm van bloemen, vruchten, en voluten.
De elegante uitvoering van het beeldhouwwerk is kenmerkend voor de tweede periode van de Lodewijk XIV-stijl (Régence). De concave vorm is voortgezet in de kroonlijst en de attiek met opzetstuk in het midden. Het belang dat aan consequent doorgevoerde symmetrie wordt gehecht blijkt ook uit het feit dat slechts één van de twee hijsbalken als zodanig dienst doet. De ander is zuiver omwille van de symmetrie aangebracht.
De plattegrond vertoont de gebruikelijke indeling van een smal grachtenhuis. Voor en achterhuis zijn van elkaar gescheiden door een tussenlid met trappenhuis en binnenplaats. De gang loopt vanaf de ingang langs de voor- en achterkamer van het voorhuis door tot aan het trappenhuis.
De bouwmeester heeft de gang de suggestie van symmetrie gegeven door telkens tegenover de dubbele deuren naar de kamers schijndeuren aan te brengen. De gang heeft marmeren vloertegels en marmeren lambrisering. Het stucwerk langs de wanden en op het plafond is vermoedelijk in de eerste helft van de negentiende eeuw verwijderd. De voortekeningen in rood krijt zijn echter onder de verflagen nog aanwezig. Pilasters en de in verdiepte wandvlakken geplaatste deuren en schijndeuren geven een ritmische onderverdeling van de gang in afwisselend bredere en smallere wandvlakken.
Het trappenhuis met lichtkoepel heeft een monumentale, wenteltrap met fraai gesneden balusters. In de wandnis van de binnenplaats, tussen de twee gemakken(toiletten) tegenover de trap staat een lindenhouten beeld van een vrouw met wierooksvat, de Godsvrucht verbeeldend. De ooievaar aan haar voeten, verbeeld dankbaarheid jegens de ouders. De oorspronkelijke gemakken op de binnenplaats zijn nog aanwezig, wat in niet zoveel huizen meer het geval is.
Als u opmerkingen of aanvullingen hebt op de tekst hierboven, wilt u dan ook het huisnummer erbij vermelden.
Uw e-mail adres wordt alleen maar gebruikt om eventueel op uw opmerkingen te reageren.
Foto's of andere informatie vande panden kun u ook zenden naar info@amsterdamsegrachtenhuizen.info.